VIJFDE HOOFDSTUK [6]

O
ver drie dammen tegen eenen dam, benevens twaalf proeven, waarvan de oplossingen in het negende Hoofdstuk te vinden zijn. »65.


[6] In dit hoofdstuk de inleiding, cijferstanden en toelichting op de stand.



Gebeurt het somtijds in het damspel, dat er bij het einde van een spel een dam tegen drie dammen spelen moet, zoo is het buiten alle aanmerking, dat zulk een spel nogtans niet meer als noodwendig remise is, wanneer de partij, die met eenen dam speelt, dezelve heeft weten te plaatsen op de overhoeksche of middellijn van 1 tot 50, en dan geen misslag van den eersten rang begaat.
Maar is zoodanig een spel niet mede remise, wanneer hij, die zich met eenen dam verdedigd, de middellijn niet heeft? Ook hierop moet ik ja zegge, echter onder deze bepaling, dat hij in dat geval de drie volgende zaken behoort in acht te nemen. Vooreerst, dat hij op eene tweede ruit van eene lijn moet zoeken te geraken; ten andere, dat hij, buiten die gelegenheid, zich op een ruit plaatsen moet, van waar hij de keuze heeft, om op vier onderscheidene plaatsen te kunnen gaan, en ten derde, dat hij daarbij de behendige aanslagen, welke de partij met drie dammen zou kunnen doen, zorgvuldig weet te vermijden. Komt hij hierin te kort, of hij zal in een der strikken van zijne partij vallen en het spel verliezen, zoo als men ook somwijlen gebeuren ziet bij hen, die nog niet op al

[blz.65]

de [s]treken[7] van drie dammen tegen eenen dam gevat zijn. Om nu eenige van die positiën aan te wijzen, waaruit men leeren kan, aan den eenen kant, zich voor dezelve te behouden, als men met eenen dam speelt, en aan de anderen kant zich van dezelve te bedienen, wanneer men drie dammen heeft, zoo heb ik het niet ondienstig geoordeeld, om de volgende twaalf proeven, waarin drie dammen tegen eenen dam het spel winnen, en welke ik meermalen voor remise heb zien geven, tot eene handleiding hiernevens te plaatsen.
Wij zullen aan A de drie dammen en aan B den eenen dam toevoegen. A, die de beurt heeft van te spelen, heeft in zal die proeven de winst van het spel in zijne hand. Niet moeijelijk zal zulks te vinden zijn, wanneer men slechts de eerste schuif, die tot de winst als van zelve henen leidt, zal weten te ontdekken. Dit te onderzoeken, kan hen, die daarvan nog niet onderrigt zijn, tot een vermaak en tevens tot een middel verstrekken, om hunne vinding daarin te beproeven, of zoo niet, zij kunnen de aanwijzingen daartoe opslaan, die in het negende Hoofdstuk van dit werk geplaatst zijn.

[7] Zetfout

01. (1. proeve)
dia1 
A heeft drie dammen
Op 34, 39 en 45. 
¦
¦ 
B heeft een dam
Op 2. 
02. (2. proeve)
dia2 
Op 4,7 en 33.  ¦ Op 43.
03. (3.proeve)
dia3 
Op 2,26 en 40. ¦ Op 44.
04. (4.proeve)
dia4 
Op 5,23 en 25. ¦ Op 42.
  
[blz.66]
  
05. (5.proeve)
dia5 
A heeft drie dammen.
Op 4,5 en 9.
¦
¦ 
B heeft een dam.
Op 42.
06. (6.proeve)
dia6
Op 14,15 en 26. ¦ Op 47.
07. (7.proeve)
dia7 
Op 6,39 en 44. ¦ Op 7.
08. (8.proeve)
dia8 
Op 5,9 en 20. ¦ Op 42.
09. (9.proeve)
dia9 
Op 6,7 en 12. ¦ Op 44.
10. (10.proeve)
dia10 
Op 12,16 en 49. ¦ Op 35.
11. (11.proeve)
dia11 
Op 15,20 en 46 ¦ Op 36.
12. (12.proeve)
dia12 
Op 10,15 en 20. ¦ Op 36.