ZEVENDE HOOFDSTUK [9]

P
roeve of voorstel van vijftig partijen of damzetten, waarvan de aanwijzingen in het elfde Hoofdstuk, ieder op hun overeenkomstig nommer, gevonden worden. »69.

[9] In dit hoofdstuk de inleiding, de cijferstanden en toelichting op de stand.



Daar ik thans overga, om in dit Hoofdstuk eene proeve van vijftig partijen of damzetten, dat is tot dam te geraken, als men nog geen dam heeft, en in het volgende Hoofdstuk eene proeve van honderd zetten, waarin zoowel dammen tegen dammen, als schijven tegen schijven werken, mede te deelen, acht ik het eenigermate benoodigt, hier te zeggen, dat dezelven, een klein getal daarvan uitgezonderd, niet enkel als spelingen en vindingen van den geest te beschouwen, of eeniglijk verzonnen zijn, om de beminnaren van het damspel

[blz.69]

tot een tijdverdrijf te verstrekken. Wel is waar, dat zij dit tweede en zijlings voordeel hebben kunnen, wanneer men in ene ledig uur buiten de gelegenheid is, van iemand te ontmoeten, met wien men anderzins een spel zou kunnen verkiezen te spelen. Niet onvermakelijk kan het dan somtijds zijn, zoowel voor hen, die het damspel oefenen, als voor de zoodanigen, die, het spel niet spelende, nogtans eenige kunde daarvan bezitten, of eenige neiging gevoelen mogten, om daarvan iets te wilen kennen; niet onvermakelijk, zeg ik, kan het dam somtijds zijn, om die voorstellen als zoo vele raadsels op het bord neder te zetten, en zich met de lust te prikkelen, om zelve de oplossingen daarvan te ontdekken, of wel het genoegen te hebben, om die oplossingen onder de aanwijzingen te kunnen opslaan.
Dan, hetgeen ik met het voorstellen derzelven voornamelijk bedoelt heb, is, dat zij, ontleend en zamengesteld zijnde uit hetgeen de ondervinding van het spel mij heeft doen opmerken en waarnemen, ook van nut en tot eene handleiding dienen kunnen van hetgeen in de dagelijksche beoefening van het spel zou kunnen voorvallen. Zonderling zou het inderdaad zijn, zoo er niet in ieders spel iets voorkwam, waarop men niet het een of ander zou kunnen toepassen, hetgeen uit de kennis der volgende zetten ontstaan kan. Dit is zeker, dat zij de vindingrijkheid van sommige liefhebbers van het spel kunnen aankweken, om verscheidene slagen of zetten, dien zij somwijlen in hun spel zouden kunnen uitvoeren, maar nogtans, om hunnen verren afstand, over het hoofd zien, te leeren ontdekken. Ja, zoo eene vaardigheid van geest, om het een of ander uit al de volgende zetten te ontleenen, en naar den eisch en gesteltnis van het spel, dat men speelt, met eeni-

[blz.70]

ge verandering te buigen en aan hetzelve overeen te brengen, niet altoos voldoende mogt bevonden worden, om een spel er door te winnen, dan kan het ten minste somtijds gelegenheid geven, om een spel, dat schijnbaar onherstelbaar verloren staat, te redden, en tot remise , of tot dam te brengen.
Men denke derhalve niet, dat al die partijen of zetten in het spel bijna ongebeurlijk zijn, of zeldzaam voorvallen. Neen, in de gewoonlijke spelen, door mij van tijd tot tijd gespeeld, zijn mij dikwijls dergelijke zetten, of die daaraan grenzen, te voren gekomen. Gebeurde het dan somtijds, dat mij in eenige derzelven de gevolgen en uitkomsten daarvan te ingewikkeld waren, en te veel overrekening vorderden, om derzelver voor- of nadeelen op een juiste wijze oogenblikkelijk in te zien, dan was het dit alleen, hetgeen mij bij het eerste voorkomen in het besluit deed aarzelen, of dezelve de volstrekte winst het spel ten gevolge hadden, dan niet; doch door middel van dat alles in geheugenis te bewaren, en de gevolgen daarvan bij mij zelve naderhand te overzien, is het mij zelden mislukt, het middel en de wijze van spelen ontdekt te hebben, waardoor zulke spelen of gewonnen, of voor verlies beveiligd konden worden, of wel, waardoor men in een volstrekt onherstelbaar spel op eene ingewikkelde wijze tot dam geraken kon.
Wanneer nu zij, die eenige vordering in het spel gemaakt hebben, al die zetten, of eenige derzelve kennen mogten, dan kan het kwalijk anders zijn, of zij zullen die kennis in vele spelen, dien zij spelen, zich weten ten nutte te maken, hetzij door middel van dezelven in hun geheel na te volgen, wanneer

[blz.71]

hun spel in eene volkomene overeenkomst met de een of ander dier 150 zetten geraken mogt, hetzij de grondslag dier zetten te houden, en met eenige verandering naar de gesteltnis en zamenschikking van hun spel te buigen. Ja, wanneer zij eenmaal die wijze van spelen zich eigen zullen hebben weten te maken, dan zullen zij, de verrassende uitwerkselen dier zetten gadeslaande, zeer vruchtbaar van gedachten wegens de leiding van eenen slag of zet worden. Dit niet alleen, het zal hen kunnen leeren een goed vooruitzigt te maken, om alles, wat er voordeeligs in een slechte positie te behalen is, ten uitvoer te brengen. Ja, wanneer twee spelers van gelijke krachten het spel tot sommige positiën, of tot eene zekere hoogte gebragt zullen hebben, zullen zij terstond op een gegrond vooruitzigt, zoowel door middel van de beurten gade te slaan, dien zij beide nog te spelen hebben, als door acht te geven, waar hunne schijven of dammen komen mogten, de uitkomst van het spel, en aan wiens zijde het voor- of nadeel zal zijn, weten te beslissen. De mogelijkheid of onmogelijkheid van de winst van een spel ingezien hebbende, zullen zij, in het eerste geval, zich van eenen fraaijen zet eten te bedienen, wanneer die als een middel en gelegenheid daartoe voorhanden is, en in het tweede geval zullen zij door eenen zet van de natuur, die in weerwil van de onherstelbare gesteldheid van het spel kan plaats hebben, het verlies van hun spel met des te meer leven-digheid ten einde kunnen brengen. In al deze partijen heeft A de beurt van het eerst te spelen.

[blz.72]
 

15. (1.damzet)
dia1 
  A heeft zeven schijven op 4,12,13,20,23,32 en 37[10]
B heeft vijf schijven op 11,14,24,44 en 45, en twee dammen op 29 en 35.

A kan hier een damzet doen, waarmede hij tevens het spel wint
 
    [10] Zowel de standen als de oplossingen worden in kolommen, gescheiden door een lijn, gepresenteerd.
 
16. (2.damzet)
dia2
  A heeft zeven schijven op 6,11,13,15,24,29 en 40.
B heeft zes schijven op 14,22,44,45,48 en 49, en drie dammen op 32,33 en 42.
Dat A hier dam kan krijgen, is niet moeijelijk te zien, zoo hij slechts, dewijl B met 33 twee moet slaan, 13 op 17 speelt; doch men zoeke naar den damslag, welke hij tot winst van zijn spel kan doen.
 
17. (3.damzet)
dia3
  A heeft acht schijven op 9,14,20,22,24,26,28 en 31.
B heeft zes schijven op 21,32,3,37,42 en 43, en een dam op 45.

A kan hier wederom dam bekomen en het spel daarmede winnen. Had B niet gezocht de schijf 28 te vermeesteren, en alvorens de gevolgen daarvan ingezien, hij had zijn spel niet behoeven te verliezen. Van deze zet, hoewel klein zijnde, komen er vele van dien aard in het damspel voor.
18. (4.damzet)
dia4
  A heeft acht schijven op 2,7,11,14,18,26,33 en 35.
B heeft zeven schijven op 22,25,31,34,43,37 en 48, en een dam op 17.

Wederom dam voor A, met winst van het spel.
19. (5.damzet) Damrust
dia5
  A heeft acht schijven op 2,3,7,10,13,20,29 en 32. 
B heeft veertien schijven op 11,16,18,22,24,31,33,35,38,40,47,48,49,50.

A, zes schijven minder dan B, en daarbij eene allerslechtste positie van het spel hebbende, kan derhalve het verlies van zijn spel niet vermijden. Nogtans, zoo hij zeven schijven wil opofferen, kan hij met zijne overgeblevene schijf tot dam geraken.
20. (6.damzet)
dia6
  A heeft negen schijven op 4,8,9,14,18,29,33,34 en 40.
B heeft zeven schijven op 15,25,30,32,44,49 en 50, en twee dammen op 20 en 42.

B, wanende zijn spel gewonnen te zijn, en door middel van zijnen dam op 36 op 42 geplaatst te hebben, aan A alle gelegenheid, om tot dam te geraken, benomen te hebben, ziet niet alleen hierin zijn vooruitzigt verijdelt, maar ook het spel door A gewonnen.
21. (7.damzet) Damrust
dia7
  A heeft negen schijven op 3,4,5,13,14,15,20,33 en 36.
B heeft acht schijven op 22,23,29,34,42,44,47 en 48, en twee dammen op 31 en 35.

A vindt hier gelegenheid, om met eenen fraaijen zet dam te krijgen, en de winst van het spel aan zijne zijde te brengen.
22. (8.damzet) Damrust
dia8
  A heeft negen schijven op 4,8,14,23,24,30,35,36 en 40.
B heeft vijf schijven op 33,38,44,47 en 48, en twee dammen op 11 en 34.

Niet moeijelijk valt het te zien, dat A op dit spel dam kan krijgen. Hij behoeft slechts zijne schijf 36 daartoe in het werk te stellen; maar hetgeen minder in het oog valt, is, dat hij een damslag kan doen die hem vervolgens de winst van het spel te weeg brengt.
23. (9.damzet)
dia9
  A heeft negen schijven op 2,4,11,15,18,20,23,26 en 27.
B heeft achttien schijven op 29,30,34,35,36,37,38,39,40,41,42,43,44,45,46,47,48 en 50, en een dam op 25. 

Dusdanig een spel kan A op niets anders doen hopen, dan op een gelegenheid, om tot dam te geraken. Mogt men denken, dat hij hiertoe geene kans had, men zal zulks anderszins bevinden, naardien hij, doch alleen door middel van acht zijner negen schijven op te offeren, dam bekomen kan.
24. (10.damzet)
dia10
  A heeft tien schijven op 3,4,5,8,13,14,23,28,34 en 36.
B heeft twaalf schijven op 10,15,31,40,41,42,44,45,47,48,49 en 50.

De Damzet, in dit spel door A te bekomen, is niet moeijelijk te vinden. Nogtans, omdat dezelve dikwijls kan voorkomen, heb ik geoordeeld, die ook eene plaats te moeten geven. Was het niet zonder eenige reden, dat B met 46 op 41 speelde, om A niet te na te doen komen, hij had nogtans zulks nagelaten, zoo hij al de gevolgen daarvan ingezien had. Dit verwaarloost hebbende, geeft hij aan A de gelegenheid tot een damzet, die misschien het verlies van het spel van B bewerken kan, zoo A vervolgens zijn spel met alle goed beleid weet te besturen; ten allermeeste is het, zoo B het remise maakt.
25. (11.damzet) Damrust
dia11
  A heeft tien schijven op 2,3,9,12,13,14,31,33,35 en 39.
B heeft acht schijven op 22,24,26,29,40,43,46 en 48, en een dam op 32.

In deze positie doet zich weder voor A een damzet te voren, waardoor hij het spel wint.
26. (12.damzet)
dia12
  A heeft tien schijven op 3,11,15,19,23,20,30,31,32 en 38.
B heeft zes schijven op 12,39,46,47,48 en 49, en twee dammen op 22 en 45.

Wederom dam voor A, die hem vervolgens het spel doet winnen.
27. (13.damzet)
dia13
  A heeft tien schijven op 3,11,15,19,23,29,30,31,32 en 38.
B heeft zes schijven op 12,39,46,47,48 en 49, en twee dammen op 22 en 45.

A kan door deze positie, tot winst van zijn spel, dam bekomen.
28. (14.damzet)
dia14
  A heeft tien schijven op 4,5,6,10,11,15,27,32,34 en 37.
B heeft vier schijven op 25,40,45 en 46, en drie dammen op 21,35 en 47.

Weder een damslag voor A, tot winst van zijn spel.
29. (15.damzet)
dia15
  A heeft tien schijven op 2,3,4,5,12,13,22,34,38 en 43.
B heeft zes schijven op 10,19,21,35,41 en 47, en drie dammen op 23, 40 en 42.

Dat A dam kan krijgen, door middel van 43 op 48 te spelen, is ligtelijk te zien; doch liever bedient hij zich van den damslag, dien hij tot winst van zijn spel kan doen. B heeft zich hieraan blootgesteld , doordien hij met zijnen dam van 36 op 23 is gegaan. Had hij de gevolgen hiervan beter ingezien, hij zou zijn dam 42 op 33 afgegeven en het Spel gewonnen hebben.
30. (16.damzet) Damrust
dia16
  A heeft tien schijven op 8,10,12,16,19,22,24,25,29 en 35.
B heeft zes schijven op 9,21,27,33,49 en 50, en drie dammen op 32,42 en 43.

A kan door eenen damslag weder de winst van het spel zich bevoordeelen.
31. (17.damzet)
dia17
  A. heeft tien schijven op 4,5,11,14,23,26,34,35,38 en 40.
B heeft negen schijven op 13,21,24,25,29,32,48,49 en 50, en drie dammen op 15,36 en 37.

Hoe onvoordelig ook dit spel voor A staat, zoo kan hij niettemin een damzet doen, waarmede hij het spel wint. Mogt het toeschijnen, dat deze zet iets ongebeurlijks in zich heeft, men kan dit gedwongene wegnemen, door middel van de drie dammen van B tot schijven te maken; in dat geval zal A evenwel een zwaar spel winnen.
32. (18.damzet) Damrust
dia18
  A heeft tien schijven op 1,15,22,23,24,26,28,35,39 en 40.
B heeft zeven schijven op 7,8,11,32,37,49 en 50, en vijf dammen op 21,25,30,42 en 43.

A is hier niet alleen in de mogelijkheid, om dam te krijgen, gelijk gemakkelijk te zien is, maar hij kan dam bekomen op eene wijze, waarmede hij het spel wint. Men kan deze positie eigenaardig aan het spel maken, wanneer men al de dammen van B, behalve zijn dam 30, in schijven verwisseld.
33. (19.damzet)
dia19
  A heeft elf schijven op 10,12,13,14,15,17,20,23,25,30 en 32.
B heeft twaalf schijven op 29,31,33,34,35,37,39,40,41,43,45 en 50.

Door A reeds eene schijf minder dan B heeft, en bovendien nog eene tweede schijf (32) op verlies ziet staan, kan hij niet beter doen, dan van de kans gebruik maken, om dam te nemen, op eene wijze, dat hij daardoor meer gelegenheid tot winst als verlies van zijn spel heeft.
34. (20.damzet)
dia20
  A heeft elf schijven op 1,12,14,17,19,22,23,24,25,27 en 30.
B heeft twaalf schijven op 10,21,26,31,32,33,34,36,37,38,39 en 44.

Men kan niet ontkennen, dat dit spel voor A gevaarlijk staat, naardien hij vooreerst eene schijf ten achteren is, en ten andere, omdat B met zijne schijf 10 dus kort bij dam is. Nogtans kan A dam bekomen en het spel daarmede tot remise brengen. 
Onder de volgende honderd partijen zal er eene positie van dergelijken aard te voren komen, doch in dezelve wordt het spel gewonnen.
35. (21.damzet) Damrust
dia21
  A heeft elf schijven op 1,2,3,12,15,20,23,30,31,39 en 40.
B heeft negen schijven op 11,32,37,42,43,47,48,49 en 50, en een dam op 24.

A weet door de onbehoedzaamheid van B, die met zijnen dam 29 op 24 gegaan was, om de schijf 15 te vermeesteren, dam te krijgen, en daardoor het spel te winnen.
36. (22.damzet)
dia22
  A heeft elf schijven op 12,14,16,19,23,24,29,31,34,39 en 45.
A heeft negen schijven op 20,25,30,32,33,40,43,49 en 50, en een dam op 42.

Het is niet genoeg, dat A hier dam kan krijgen; maar dat hij dam kan bekomen op eene manier, waarmede hij het spel wint, is het oogmerk van dit voorstel.
37. (23.damzet)
dia23
  A heeft elf schijven op 2,5,8,11,12,23,24,25,29,31 en 32.
B heeft tien schijven op 22,34,35,38,40,41,43,45,49 en 50, en een dam op 47.

Dam voor A, met verdere winst van zijn spel.
38. (24.damzet)
dia24
  A heeft elf schijven op 8,12,15,17,22,23,24,31,32,34 en 37.
B heeft elf schijven op 21,25,35,38,41,43,45,46,48,49 en 50, en een dam op 47.

A kan in dit spel, zoodanig het gesteld, en daar B hem een dam voor is, zijn verlies niet ontgaan. Wel is waar, dat de dam van B zou kunnen verloren gaan, doch niet anders, dan dat A drie schijven daarbij zou verliezen, derhalve baat dit niets. Laat A zich dan zijn verlies niet bekreunen, maar zich voldaan houden met den zet, waarmee hij dam bekomen kan.
39. (25.damzet)
dia25
  A heeft elf schijven op 1,2,6,7,8,12,16,19,27,30 en 33.
B heeft zeven schijven op 18,21,41,43,46,47 en 48, en twee dammen op 25 en 45.

A wint door middel van eenen damslag het spel.
40. (26.damzet)
dia26
  A heeft elf schijven op 6,8,12,13,14,16,22,25,26,29 en 35.
B heeft twaalf schijven op 23,27,28,32,34,37,38,41,46,48,49 en 50, en twee dammen op 33 en 43.

A kan hier niets vinden, om aan B de winst van het spel te verhinderen, nogtans kan hij een damzet doen, waarmede hij ook de twee dammen van B wegslaat; de winst blijft inmiddels, al ware zijne twee dammen schijven geweest, aan de zijde van B.
41. (27.damzet)
dia27
  A heeft twaalf schijven op 2,14,15,16,19,20,21,28,29,31,35 en 39.
B heeft elf schijven op 10,13,37,40,41,43,46,47,48,49 en 50, en een dam op 4.

Daar A zijn spel onbetwistbaar voor verloren ziet, kan hij nogtans zijne vinding in het bereiken van eenen damzet betoonen.
42. (28.damzet)
dia28
  A heeft twaalf schijven op 2,3,9,10,12,14,19,21,22,28,30 en 38.
B heeft zes schijven op 20,31,39,41,46 en 47, en twee dammen op 29 en 45.

A brengt hier zijn spel tot winst, door middel van eenen damslag.
43. (29.damzet)
dia29
  A heeft twaalf schijven op 2,3,4,7,9,14,20,30,32,33,36 en 37.
B heeft zeven schijven op 15,17,34,41,44,48 en 50, en twee dammen op 45 en 47.

Wil A hier dam bekomen, niet door middel van 37 op 42 te spelen, maar langs eene wijze, die hem tot de winst van het spel geleidt, zoo heeft hij hier de gelegenheid, van zijne vinding daartoe te beproeven.
44. (30.damzet)
dia30
  A heeft twaalf schijven op 5,6,8,13,14,18,24,26,29,34,35 en 40.
B heeft zeven schijven op 21,32,37,38,43,48 en 50, en twee dammen op 4 en 44.

Hoewel B de kracht van het spel aan zijnen kant schijnt te hebben, zal hij nogtans het verlies daarvan moeten ondergaan, zoo A de damslag ontdekt, dien hij in de gelegenheid is, tot winst van zijn spel te kunnen doen.
45. (31.damzet)
dia31
  A heeft twaalf schijven op 2,4,9,13,14,16,17,20,21,25,30 en 36.
B heeft acht schijven op 15,27,34,41,44,48,49 en 50, en twee dammen op 33 en 43.

Uit dit gevaarlijke spel voor A weet hij niet alleen zich te redden, maar ook tot dam te geraken, op eene manier, die de winst van zijn spel tot gevolge heeft.
46. (32.damzet)
dia32
  A heeft twaalf schijven op 1,2,9,10,11,15,18,20,24,26,28 en 34.
B heeft mede twaalf schijven 8,12,21,27,37,41,42,45,46,47,48 en 50, en twee dammen op 32 en 35.

Dat A, twee dammen ten achteren zijnde, en daarbij eene slechte zamenschikking van spel hebbende, dit spel voor verloren moet laten, is buiten alle aanmerking. Nogtans kan hij, elf van zijne schijven opofferende, tot dam geraken.
47. (33.damzet) Damrust
dia33
  A heeft twaalf schijven op 2,8,9,10,12,13,15,17,24,25,26 en 30
B heeft achttien schijven op 21,27,32,33,34,36,37,38,39,40,41,42,43,44,46,47,48 en 50, en een dam op 45.

Dat de winst van dit spel voor B is, lijdt geene bedenking, evenwel moet hij gedogen, dat A tot dam geraakt.
48. (34.damzet)
dia34
  A heeft twaalf schijven op 2,3,9,10,12,15,19,25,26,32,35 en 36.
B heeft twaalf schijven op 18,23,28,34,37,38,39,43,44,47,49 en 50, en vier dammen Op 11,33,46 en 48.

A houdt het voor beslist, zijn spel verloren te zijn. Nogtans, hoezeer het spel van B digt en bijkans ondoordringbaar gesloten staat; hoezeer hij al zijn twintig schijven op het bord heeft, de kroonschijven der dammen mede gerekend, en hoezeer het toeschijnt onmogelijk te zijn, dat A hier dam bekomt, zoo is dit nogtans zeker, en wordt daarom zijn onderzoek aanbevolen.
49. (35.damzet)
dia35
  A heeft dertien schijven op 1,3,6,7,12,20,21,22,25,26,28,29 en 34.
B heeft zeven schijven op 31,37,44,46,47,48 en 50, en twee dammen op 18 en 45.

A kan in dit spel de damzet, die zich aan hem voordoet, en daardoor de winst van zijn spel, aan de gretigheid van B verpligt rekenen, dewijl die met zijnen dam van 32 op 18 was gegaan, om eenige schijven van A te willen overmeesteren.
50. (36.damzet)
dia36
  A heeft dertien schijven op 5,7,8,12,13,14,17,18,21,28,29,31 en 40.
B heeft zeven schijven op 15,30,46,47,48,49 en 50, en twee dammen op 43 en 44.

A kan hier van de gelegenheid tot een damslag, die de winst van zijn spel bevorderd, gebruik maken.
51. (37.damzet)
dia37
  A heeft dertien schijven 7,9,10,12,13,15,17,26,27,28,29,34 en 40.
B heeft acht schijven op 20,37,38,41,44,46,47 en 50, en twee dammen op 30 en 43.

A kan zich hier een damzet en de winst van het spel bevoordelen.
52. (38.damzet) Damrust
dia38
  A heeft dertien schijven op 4,5,9,10,12,13,16,17,18,23,25,29 en 35.
B heeft tien schijven op 21,26,36,38,40,41,43,44,45 en 46, en twee dammen op 33 en 37.

A eindigt als winnaar het spel door middel van eenen voorafgaanden damslag, waartoe ij bij den aanvang eene onverwachte schijf zal spelen.
53. (39.damzet)
dia39
  A heeft dertien schijven op 4,8,9,11,14,15,17,22,24,25,27,30 en 37.
B heeft tien schijven op 21,31,34,35,39,41,44,46,48 en 49, en twee dammen op 7 en 45.

A verschalkt wederom B, in zijne voorbarigheid van twee schijven na te jagen, met eene damzet, waardoor hij zijn nadeelig spel niet alleen hersteld, maar ook hetzelve tot eene volkomene winst geleidt.
54. (40.damzet) Damrust
dia40
  A heeft dertien schijven op 2,6,13,15,17,18,19,20,21,22,23,25 en 30.
B heeft elf schijven op 24,28,29,31,33,34,35,39,44,48 en 50, en twee dammen op 38 en 45.

In dit spel, dat oppervlakkig zich ten voordele van B laat aanzien, behoudt A nogtans, door middel van eenen voorafgaanden damslag, volkomen de overhand.
55. (41.damzet) Damrust
dia41
  A heeft dertien schijven op 3,4,5,7,9,12,14,15,18,24,36,39 en 41.
B heeft zes schijven op 27,30,44,46,48 en 50, en drie dammen op 11,35 en 47.

A is wederom de damzet, welke hij thans kan doen, en die hem vervolgens het spel doet winnen, daaraan verschuldigd, dat B te voorbarig met zijnen dam van 38 op 47 is gegaan, met oogmerk, om A te beletten van naar dam te gaan. Hoe gegrond dit aan B ook voorkwam, hij moest de gevolgen daarvan beter ingezien hebben, die hem nu het spel doen verliezen.
56. (42.damzet)
dia42
  A heeft dertien schijven op 8,13,14,17,18,20,23,24,25,26,28,30 en 40.
B heeft acht schijven op 36,39,41,46,47,48,49 en 50, en drie dammen op 10,38 en 44.

Zoodanig het spel van B, verstrekt met drie dammen, gesteld is, zal men mogelijk denken, dat de winst voorzeker aan zijne zijde is. Nogtans weet A een damslag te doen, waardoor hij het spel ten allerminste tot remise brengen, zoo niet winnen kan.
57. (43.damzet)
dia43
  A heeft veertien schijven op 2,3,4,7,11,12,13,14,15,16,20,21,22 en 29
B heeft mede veertien schijven op 27,30,31,32,33,36,37,38,41,42,43,44,46 en 50.

Hoewel A, geen voordelig spel hebbende, dam kan krijgen op eene wijze, gelijk in de aanwijzing te zien is, zoo is hem zulks ongeraden, vermits hij daardoor zijn spel gewis verliezen zou. Zijn beste schijf, dien hij spel kan, is 29 op 35 af te geven, en dan op zijn beurt met 12 op 17 te spelen. Met een goed beleid verder zal hij dan eindelijk, door middel van 21 tegen 31 af te geven, kans vinden, zijne verloren schijf zich vergoed en zijn spel hersteld te zien.
58. (44.damzet)
dia44
  A heeft veertien schijven op 1,2,4,9,10,11,13,15,16,17,21,26,40 en 41.
B heeft twaalf schijven op 25,29,30,32,34,36,37,39,42,44,46 en 48, en een dam op 27.

Wat men ook van het voordeelig spel van B houden mogt, men ziet hem nogtans door A met eenen damslag overrompelen, waarbij B vervolgens het spel verliest.
59. (45.damzet)
dia45
  A heeft veertien schijven op 1,2,6,9,10,13,17,20,21,29,30,36,38 en 42.
B heeft zes schijven op 27,28,41,47,49 en 50, en drie dammen op 3,32 en 45.

A houdt zich niet voldaan, om, door middel van 42 op 46 te spelen, dam te halen, maar vindt zich gereed, een damslag te doen, die hem tot de winst van het spel geleidt.
60. (46.damzet)
dia46
  A heeft veertien schijven op 1,3,6,7,10,11,12,13,16,17,21,28,30 en 38.
B heeft zes schijven op 32,36,39,47,48 en 49, en drie dammen op 5,20 en 45.

Winst voor A.
behoort te winnen.
61. (47.damzet)
dia47
  A heeft zeventien schijven op 3,5,7,8,9,10,12,13,15,17,18,19,20,22,23,25 en 30.
B heeft mede zeventien schijven op 21,28,29,31,33,34,38,39,40,41,42,43,44,47,48,49 en 50.

Deze positie wordt slechts voorgesteld, om te doen zien, dat A de damzet, dien hij, zoo als in de aanwijzing blijkt, zou kunnen doen, moet laten varen, indien hij niet terstond zijn dam kwijt, en tevens het spel in het vervolg verloren wil zien.
62. (48.damzet)
dia48
  A heeft zeventien schijven op 2,5,7,8,11,13,14,15,17,18,19,20,22,23,25,30 en 37.
B heeft dertien schijven op 24,28,29,33,34,35,39,40,41,45,46,48 en 49, en twee dammen op 1 en 42.

A ziet hier ligtelijk kans tot dam te kunnen geraken op 50, doch hem wordt voorgesteld, een damslag te nemen op 47, waarmede hij vervolgens het spel wint.
63. (49.damzet)
dia49
  A heeft achttien schijven op 3,5,6,7,8,9,11,12,13,15,17,19,20,21,22,23,30 en 31.
B heeft negentien schijven op 24,28,29,32,33,34,35,37,38,39,41,42,43,44,45,46,47,48 en 50.

Het is dam voor A. van dezen damzet, die dikwijls in het begin van het spel voorkomt, wordt zelden, naar mij gebleken is, gebruikt gemaakt; om die reden heb ik niet willen voorbijgaan, dezelve eene plaats te geven. Wel is waar, dat er in den beginnen twee schijven bij verloren worden; nogtans is er ligtelijk gelegenheid te vinden, om die in het vervolg van het spel zich weder te vergoeden. Daarbij krijgt men een betere positie, en ook kans, om het spel ten minste remise te maken, hetgeen zonder de damslag, dewijl men een schijf minder heeft, niet te verwachten is.
64. (50.damzet)
dia50
  A heeft achttien schijven op 2,3,5,10,12,13,14,16,17,18,19,22,24,25,29,30,31 en 38. B heeft twaalf schijven op 21,23,26,27,28,33,39,42,44,47,48 en 49, en vier dammen op 36,37,40 en 45.
 

A kan hier dam bekomen, die hem de winst van het spel te weeg brengt. Indien deze zet beoordeeld mogt worden, in deszelfs uitgebreidheid te ver te gaan, dan dat dezelve in het spelen zou kunnen voorkomen, zoo zal men nogtans bevinden, dat dezelve, iets verkleind zijnde, van eenen aard is, zoo als zich veeltijds onder het spelen vertoond.